Leven met punten en strepen

Wout Koolstra (PAoPHK)

Op het treinstationnetje van Laag-Soeren zag ik augustus 1937 voor het eerst een telegraaftoestel. Martin, zoontje van de stationschef, had gevraagd eens langs te komen. Hij was bijna 2 jaar ouder dan ik en hij zat al op het Lyceum in Zutphen. Zelf had ik net de lagere school verlaten; in september zou ik naar de ULO in De Steeg gaan.

Op en bij het station was veel te zien. De bediening van wissels, seinen en het meest interessante: de bediening van de spoorbomen. Een karweitje dat Martin graag op zich nam. Als een trein vertrokken was hanteerde de stationschef de seinsleutel en gaf zo een bericht in morsetekens via de lijn door naar het volgende station. Nieuwsgierig stond ik te kijken en als toelichting op wat hij vertelde seinde Martins vader mijn naam in morse naar het station in Dieren.

In 1937 herstelt het economisch leven zich weer enigszins na de treurige crisisjaren aan het begin van de dertiger jaren. Thuis knutsel ik met Mecano en eenvoudige elektro dozen. Lezen doe ik veel, vooral boeken van Viruly over het vliegen op Soesterberg en natuurlijk zijn dikke boek “We vlogen naar Indië”. In dat laatste boek over de KLM-vluchten in de beginperiode, komt ook de rol van de radiotelegrafist (marconist) naar voren. Al gauw stond het bij mij vast wat ik wilde worden.

Zomer 1938 over naar de 2e klas van de ULO, maar in die klas kwam ik niet te zitten. Er stonden andere plannen op het programma. Tot nu toe had ik, door omstandigheden, onderdak genoten bij mijn grootouders, maar dat zou einde 1938 veranderen. Mijn moeder trouwde toen met een weduwnaar en zij kreeg daardoor in één keer 7 kinderen erbij, 5 jongens en 2 meisjes. Dat werden dus mijn stiefbroers en -zussen. Grote veranderingen: verhuizen naar Zwartebroek (gemeente Barneveld) en naar de Middelbare Handelsdagschool in Amersfoort.

In de periode september t/m december ’38 werd ik met behulp van particulier onderwijs klaargestoomd om in januari ’39 in de 2e klas van de handelsschool te kunnen worden geplaatst. In de prospectus van die school was te lezen dat het einddiploma toegang gaf tot ondermeer de opleiding tot radiotelegrafist. Het doel kwam in zicht!

Hoewel op 10 mei 1940 ook ons land door de oorlog werd overweldigd, ondervond mijn studie daar weinig hinder door. In juli 1941 had ik het einddiploma op zak en de lang begeerde opleiding kon beginnen en wel bij Instituut Steehouwer in Rotterdam.

In verband met de oorlogstoestand werd voor mij een onderkomen gevonden op een boerderij (akkerbouwbedrijf) enkele kilometers van het dorp Terbregge, veilig maar wel 45 minuten fietsen naar school. Die radioschool beviel uitstekend, ik genoot van het uitgebreide lesprogramma.

Toch was het genoegen maar van korte duur. Begin december werd de school op last van de S.D. (Sicherheits Dienst) gesloten en ging ik terug naar Zwartebroek.

Thuis alleen maar afwachten is ook niets en zo volgde ik met succes een schriftelijke cursus Engelse handelscorrespondentie. Ook met cursussen heb ik mij verdiept in de radiotechniek.

In de loop van het jaar 1942 berichtte een vroegere leraar (S. la Rivière) dat hij zelf een instituut (Marconi) startte in zijn woning in Hillegersberg (bij Rotterdam). Veel oud-studenten meldden zich aan; op die manier pakten we de draad weer op.

De reis naar Hillegersberg was vrij lang, eerst op de fiets naar Amersfoort, dan de trein naar Rotterdam en van station Maas met tramlijn 4 of 10 naar Hillegersberg. Eerst ging het nog wel, hoewel het soms, tengevolge van schade aan de spoorweg noodzakelijk was een hele omweg te maken via Amsterdam, Haarlem en Den Haag om Rotterdam te bereiken. In de loop van 1943 werd het reizen door vertragingen, beschietingen en razzia’s zo riskant dat Sam la Rivière ons het advies gaf thuis verder te studeren. Dat zou mooi kunnen als mede student Jan Ekkebus uit Soest en ik elkaar bij de studie tot hand en voet zouden zijn. Zo gebeurde het dat Jan tweemaal in de week naar mij toe kwam en ik de andere week tweemaal naar Soest. Dat liep prima, we oefenden in seinen en opnemen en leerden samen de vakken radiotechniek etc. Af en toe hadden we schriftelijk contact met onze leraar en soms, toch maar naar Hillegersberg voor mondelinge instructies.

De examens werden afgenomen door de PTT aan de Scheveningseweg in Den Haag. Er waren twee gedeelten: deel 1: seinen en opnemen, deel 2: techniek, voorschriften, Engels en aardrijkskunde. Verder waren er nog twee soorten certificaten: 1e en 2e klasse. Het verschil zat hem voornamelijk in de snelheden voor seinen en opnemen. In april 1943 slaagde ik voor het eerste deel van het certificaat 2e klasse en in februari 1944 voor het tweede deel. In mei 1944 slaagde ik voor het tweede gedeelte van het certificaat 1e klasse, maar voor het eerste deel heb ik mij nooit opgegeven, wat gezien de oorlogsomstandigheden te begrijpen is.

Dinsdag 5 september, Dolle Dinsdag.  Door het gerucht dat de geallieerden snel optrekken door België naar Breda ontstaat een wonderlijke dag. Mensen staan vol verwachting en in een opgewonden stemming te kijken naar de troepen die er aan moeten komen. Allerlei Duitse instanties en daarmee verwante diensten en personen kiezen het hazenpad naar Duitsland.

Tijdens die vlucht werden ze door vliegtuigen beschoten. Bij Terschuur kreeg een bus met vrouwelijke leden van de Luftwaffe de volle laag, met rampzalige gevolgen.

De verwachting van een snelle bevrijding vanuit het zuiden blijkt ijdel te zijn. Op 17 september begint de operatie Market Garden, een geallieerde land- en luchtactie om een corridor te forceren van België naar Arnhem, om van daaruit te kunnen oprukken naar het Roergebied. Het veroveren van de brug bij Arnhem mislukte, het was een brug te ver. Een gevolg was een stroom evacués uit Arnhem, die in de wijde omtrek een onderdak moesten krijgen. Ook in Zwartebroek werd de toestand er niet beter op, vooral toen na de bevrijding van Nijmegen, eind september 1944, de elektriciteitsvoorziening (door de PGEM in Nijmegen) weg viel.

Om toch radioberichten te kunnen ontvangen bouwde ik kristal-ontvangertjes. Voor de spoel en voor de (lange) antenne sloopte ik oude fietsdynamo’s om aan koperdraad te komen. Het verkrijgen van een stukje loodglanskristal (nodig voor de detectie) was vaak een hele toer, maar uiteindelijk konden we toch de BBC en Radio Oranje op 1500 meter ontvangen en zo het (goede) nieuws te horen. ‘Goed’ was maar betrekkelijk, want het zuiden van Nederland was wel bevrijd, maar de rest niet. Vooral het westen leed onder de hongerwinter. Af en toe werd de school, die aan ons huis grensde, in beslag genomen voor legereenheden. Uiteraard Duitse, maar toen de Canadezen omstreeks 24 april ons bevrijdden, werden zij de bewoners van de schoollokalen.

Te midden van hen maakte ik op 4 mei 1945 mee dat de BBC, om 20.30 uur, het bericht doorgaf dat Duitsland capituleerde. Groot was de vreugde bij de soldaten toen ze dat hoorden, eindelijk een eind aan de oorlog.

Na de bevrijding heb ik eerst een half jaar gewerkt op het Natuurkundig Laboratorium van Philips in Eindhoven. Weliswaar had ik al contact gehad met de Rijksluchtvaartdienst, wat resulteerde in de toezegging dat ze mij zouden berichten wanneer ze weer personeel zouden aannemen. Het bericht dat ik daar in dienst kon komen ontving ik in december 1945.

Op 1 februari 1946 was het dan zo ver. Eerst een cursus van 2 maanden in Den Haag om vertrouwd te raken met luchtvaart radiocommunicatie zaken. Ondermeer kennis van de Q-codes, telegramwisseling, voorschriften, het (RAF) spellingsalfabet en niet het minst enige meteorologie; het kennen van de verschillende wolkentypen en het opstellen van weerrapporten.

1 April 1946 was het clubje klaargestoomd; de één ging naar Leeuwarden, een ander naar Twente en een groepje (waaronder ik) werd op Schiphol geplaatst.  Dat was me wat; eerst een kosthuis zoeken en daarna terug naar de barakken op Schiphol. Met collega Cees Bekkering ondergingen we samen de vuurdoop. Een avondverbinding met Frankfurt. Samen slaagden we erin een telegram binnen te krijgen, maar het was wel een hele klus. Gelukkig ging het de volgende dagen en weken beter.

Tussen de grondstations was alleen met Londen en Brussel een telexverbinding. De rest van de communicatie ging met radiotelegrafie. Zo hadden we in Europa onder meer verbinding met Parijs, Madrid, Lissabon, Rome, Zürich, Praag, Wenen, Frankfurt, Kopenhagen, Malmö, Shannon en Prestwick. Buiten Europa met o.a. Damascus, Caïro, Karachi en Batavia (zoals Jakarta toen nog heette). De roepnaam van het station op Schiphol voor die verbindingen was PHW.

Voor de verbinding met vliegtuigen in het Nederlands verkeersgebied hadden we het station op de lange golf, met roepnaam PHA en met vliegtuigen buiten dat verkeersgebied het kortegolfstation PHK. Al die verbindingen in morse. Het luchtverkeer boven Nederland werd geleid door verkeersleiders, die via de radiotelegrafisten hun opdrachten doorgaven aan de collega’s aan boord van het vliegtuig, die op hun beurt de informatie weer doorgaven aan de gezagvoerder. Radiotelefonie werd in die begin jaren na de oorlog nog weinig toegepast. Wel bij de plaatselijke verkeersleiding, op en om het luchtvaartterrein, “Schiphol Tower op 6440 kcs” en ook op de VHF frequentie 118.1 MHz.

Radar was er toen nog niet op de burgervliegvelden, maar er was wel een vernuftig systeem om bij slecht zicht vliegtuigen binnen te loodsen: het koers- en afstand systeem (QDM/QGE)  Vanaf het (wacht)baken OA in Buiksloot werd het vliegtuig gepeild door PHA2, 500 meter voor baan 23 en door het station PHA5, midden in de landbouwgrond in de buurt van Zwanenburg, 7 km dwars van de aanvliegrichting. De man op PHA2 peilde het inkomende vliegtuig en gaf koers en afstand tot de landingsbaan door op “6400 kcs” (radiotelefonisch) aan de piloot. De afstand kon hij aflezen van een tabel, bij zijn peilapparaat, waarop cijfers stonden. Die cijfers werden hem doorgegeven (via een gewone lijnverbinding) op grond van de peilingen vanaf station PHA5. Vakmanschap en goede samenwerking tussen de mensen op PHA2 en PHA5 leidden tot uitstekende resultaten.

Behalve genoemd koers- en afstand systeem waren er nog twee andere systemen beschikbaar voor naderingen met slecht zicht, namelijk het SBA-systeem (Standard Beam Approach)  en het systeem SCS51. Bij het eerste systeem hoorde de piloot een constante toon als hij op de juiste koers lag, zat hij links van de aanvliegkoers dan hoorde hij punten en rechts van de juiste koers strepen. Dus een hulpmiddel dat met geluid werkte. Het SCS51 systeem was een visueel hulpmiddel. De piloot kon op een instrument zien of hij op koers zat, dan wel rechts of links daarvan. Bovendien was er een indicatie of hij onder de juiste dalingshoek naderde, de zogenaamde “glidepath”. Het peilen speelde niet alleen een rol bij het genoemde QDM/QGE systeem, maar ook het hoofdstation PHA en de stations op de secundaire vliegvelden waren uitgerust met een peilapparaat. Als een vliegtuig zijn positie wilde weten vroeg de telegrafist aan PHA QTF?, PHA antwoordde dan met QTG (geef een lange streep). Dat radiosignaal werd dan gepeild door PHA (Schiphol) en bijvoorbeeld door PHG (Eelde) en PHT (Twente). Daar waar die peilingen elkaar kruisten (een driehoekje) bevond zich het vliegtuig. De positie kon door een verkeersleider op een grote kaart worden vastgesteld en daarna aan het vliegtuig worden doorgegeven, maar vaak vroeg de vliegtuigtelegrafist alleen maar de peilingen van een paar grondstations, dan kon hij zelf de lijntjes wel trekken om te weten waar hij zat. De secundaire stations, die met PHA meeluisterden en eventueel ook mee peilden waren de stations in Leeuwarden, Groningen, Twente, Vlissingen, Eindhoven en Zuid-Limburg. Toen het luchtvaartverkeer toenam werd de communicatie aangepast. Twee kanalen, één voor het zuidelijke en één voor het noordelijke verkeersgebied, beide op de lange golf (plm. 333 kcs). Daarnaast kwam er nog een frequentie ter beschikking, namelijk 3993 kcs ten bate van vliegtuigen die geen radiopeilingen behoefden. Deze frequentie werd intens gebruikt door Engelse en Amerikaanse vliegtuigen, die tussen juni 1948 en september 1949 vanuit Engeland de luchtbrug naar Berlijn onderhielden. Een luchtbrug voor de aanvoer van levensmiddelen, brandstoffen etc., die nodig waren om het, door de koude oorlog, geïsoleerde West-Berlijn van het nodige te voorzien.

In de jaren na de oorlog ging de ontwikkeling reuze snel. Niet alleen kwamen er steeds meer nieuwere uitvoeringen van vliegtuigen (DC-3,DC-4, DC-6, Constellation, etc.), maar ook de techniek van de hulpmiddelen voor en in de vliegtuigen ging met sprongen vooruit.

Een overzicht van het vliegveld. De pijl wijst de plek, waar het dorpje Rijk ligt. De gearceerde lijnen geven het begin van de nieuwe startbaan aan (KLM-foto).

In 1948 kocht ik bij een grote radiozaak in Amsterdam het boekje “Radiowaves and the Ionosphere”, geschreven door T.W. Bennington. Dit boekje (dat nog in mijn bezit is) gaf mij zoveel informatie over het gedrag van radiogolven dat ik mij daar verder in ging verdiepen. Mij bleek dat onder meer dat door het Amerikaanse Bureau of Standards maandelijkse publicaties werden verzorgd met kaarten waarmee zogenaamde frequentieverwachtingen konden worden opgesteld. De dienstleiding was van het belang overtuigd en verzekerde zich van toezending van die publicaties Op grond van die gegevens kon worden vastgesteld op welke tijden en welke frequenties verbindingen konden worden gemaakt. Het bleek een groot hulpmiddel te zijn bij de verbindingen met vliegtuigen en vaste stations op lange afstand.

In 1949 wilde een kruidenier in Rijk (Haarlemmermeer) zijn pakhuiszolder omzetten in een woonruimte. Hij zocht daarvoor medefinanciering en een huurder. Gelukkig kwam ik daarvoor in aanmerking en konden mijn verloofde en ik een huisvestingsvergunning krijgen. In mei 1949 werd ons huwelijk bevestigd. Vanuit de woonkamer hadden we uitzicht op baan 05/23, de baan die veel en met slecht zicht altijd in gebruik was.

In 1951 nam de RLD (Rijksluchtvaartdienst) het radio-ontvangstation NORA (Noordwijk Radio) van de PTT over. NORA lag in de duinen met een groot antennepark, ideaal voor ongestoorde ontvangst van radioteletype signalen, waarmee zou worden proefgedraaid. De proefperiode beviel goed en in 1953 werd het station definitief betrokken. Het gebouw was groot genoeg om ook een radiostation van de Koninklijke Marine te herbergen. Dankzij die Koninklijke Marine konden wij (4 collega’s en ik) huisvesting in Noordwijk krijgen.

We ontvingen dus RTTY-signalen en wel van de luchtvaartterreinen Shannon (Ierland), Beirut (Libanon) en Bangkok (Thailand). Na verloop van tijd werden er ook ontvangers geplaatst voor de ontvangst van radiotelefonie op de luchtvaartfrequenties; ontvangers die vanuit Schiphol konden worden bediend. De RTTY-signalen werden ook doorgezonden naar Schiphol waar zij verbonden waren met de telexmachines. Aan NORA de taak om de ontvangst zo goed mogelijk en zo continu mogelijk te doen zijn. De opgedane kennis van het gedrag van radiogolven en de verwachtingen kwamen hier goed van pas.

Inmiddels had ik een schriftelijke studie opgevat bij de Leidse Onderwijsinstellingen voor bedrijfsleiding en daarna voor personeelsleiding. Toen ik in 1959 beide certificaten behaald had, heb ik het hoofdkantoor gevraagd of ze wat voor mij hadden om die opgedane kennis in praktijk te brengen. Het antwoord kwam neer op een “we zitten op je te wachten”. Dus op naar Den Haag/Scheveningen waar het kantoor van de RLD, aan de Kanaalweg, zich bevond. Van medewerker in de operationele dienst dus nu bureau-ambtenaar. Uiteraard moest de rang worden aangepast bij de nieuwe functie. Dat duurde een tijdje voordat Binnenlandse Zaken zich daarover uitsprak. Toen de conclusie was dat de rang hetzelfde bleef, alleen de omschrijving veranderde, was ik kwaad en teleurgesteld. Ik besloot naar een andere baan te solliciteren. Na enige tijd lukte dat en trad op 1 februari 1962 in dienst als bureau-secretaris bij het Zendingscentrum van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Dus: dag luchtvaart, dag radio… Hoewel…

Op het Zendingscentrum in Baarn kreeg ik onder andere te maken met het aanvragen van visa en het boeken van reizen voor zendingsarbeiders, die werden uitgezonden. Zelfs het radiogebeuren kwam in mijn gezichtsveld. Onder andere door de behoefte aan zendontvangers die via de MAF (Mission Aviation Fellowship) verkrijgbaar waren. We konden posten op het eiland Sumba er mee voorzien. Ook in Papua (voormalig Nieuw-Guinea) worden ze gebruikt en zijn daar een dankbaar communicatiemiddel, maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan.

Heathkit HW-7

In begin 1965 behaalde ik mijn bevoegdheid als radioamateur. Als vanouds werd de seinsleutel gehanteerd. Als zender gebruikte ik een Geloso zender met een output voor CW van plm. 70 watt. De ontvanger was een TRIO, die niet uitmuntte in stabiliteit. Met die zender werkte ik uitsluitend in morse en al sleutelend behaalde ik menig certificaat. Later ben ik op een lager vermogen overgegaan met een zendontvanger van YAESU,  (FT-7) geschikt voor de 80-10 meter. QRP bleef mij boeien en met een Heathkit HW-7 (input 2-3 watt, banden: 40, 20 en 15 meter) was het een sport om verbindingen te maken. Mijn laatste transceiver was een YAESU FT-747 GX.

Voor de QSL-kaarten, die voor mij binnenkwamen kon ik bij mevrouw Peters terecht in Leusden. Van haar en ook van mijn plaatsgenoot Gijs van de Goot (PAoGYS) hoorde ik van de VERON afdeling Amersfoort. De vergaderingen bezocht ik vrij trouw en het was leuk, leerzaam en gezellig om die mee te maken. Een kleine periode heb ik mij verdienstelijk kunnen maken door les te geven in seinen en opnemen. Dit gebeurde bij OM Antoni van Ravenhorst (PDoAIZ) die in de zeventiger jaren achter zijn winkel in de Krommestraat 64 een ruimte ter beschikking stelde voor cursussen.

Foto genomen tijdens de JOTA (Jamboree on the Air) op 16 oktober 1976 bij Scouting Soekwa, Laan 1914 . Links Herman Scheper (PAoBAB) en rechts Wout Koolstra (PAoPHK).

Volgens de mij toegezonden papieren ben ik van 1970 tot 1975 voorzitter van de afdeling geweest. Wat we op de bestuursvergaderingen hebben besproken weet ik niet meer, maar het zal zeker betrekking hebben gehad op het aantrekken van sprekers en het inhoud geven aan de afdelingsbijeenkomsten die in Hotel Witteveen, tegenover station N.S. te Amersfoort en later in het N.K.V.-gebouw, gelegen aan de Lieve Vrouwen straat, hoek Markthalstraat 42 te Amersfoort werden gegeven.

Een bijzonder moment was de opening op 20 oktober 1973 van het nieuwe bureau van Scouting Nederland in Amersfoort (hoek Hendrik van Viandenstraat/Stadsring) door H.M. Koningin Juliana. Het was tevens JOTA-weekend, dat mede mogelijk was dankzij begeleiding van allerlei scouts door enige radioamateurs van de afdeling Amersfoort. Via radioverbindingen konden scouts met soortgenoten praten, “all over the world”.

Over de antennes: zoals op de QSL kaart vermeld, een lange draad van circa 20 meter en drie inverted vee (3 stuks dipolen respectievelijk voor 10, 15 en 20 m, centraal gevoed met balun) en verder nog een gevouwen dipool voor 21 Mc/s.

Ook werd de Dag voor de Amateur 1975 op zaterdag 8 november door de afdeling Amersfoort georganiseerd (Guus Claessen (PAoCLA), Ad Sanderse (PAoMOD), Gerrit ter Harmsel (PAoTV) en assistentie), deze jaarlijks terugkerende Dag voor de Amateur was in de Veluwehal, welke door de directie van de Barneveldse Drukkerij en Uitgeverij (drukker van Electron in die tijd) mede in het kader van het 30-jarig bestaan van de VERON toen gratis aan ons was aangeboden.

Tenslotte:

Mijn herinneringen aan de bestuursleden mevr. A.Peters (XYL PAoFAS), Gijs v.d. Goot (PAoGYS), A.Meijer, Hans Moorhof (NL4191) en Fred Vorstermans (NL368) herinner ik mij vooral Gijs van de Goot hij was een plaatsgenoot en tevens leverancier van mijn eerste Renault R4 (veel technische kennis en een opgewekt mens) en de heer Meijer, kampbeheerder van de Heihaas in Putten, prachtige verhalen over dat beheerderschap en verder film- en luchtvaartenthousiast plus liefhebber van oude radio-ontvangers. De overige bestuursleden kan ik mij nog goed voor de geest halen, kort samengevat fijne lui om mee samen te werken.

Shack 1980

In de afdeling heb ik verrast staan kijken en luisteren naar allerlei variaties in onze hobby. Moonbounce experimenten, amateur TV, vossenjachten, verhalen over DX-werken en soms mooie nostalgische verhalen over een eenvoudige ontvanger met de befaamde triode A415.

Voor de belangstellenden: in 1975 werden de kerkelijke bureaus ondergebracht in het landelijk Dienstencentrum aan de Burgemeester de Beaufortweg in Leusden. Daar nam ik in februari 1987 als hoofd van de afdeling Algemene Zaken afscheid. Zo langzamerhand kwam het uitoefenen van de radiohobby op een laag pitje te staan en het was helemaal fini toen wij verhuisden naar een appartementengebouw.

Mijn vrouw kwam in 2010 plotseling te overlijden. We waren ruim 60 jaar getrouwd geweest, kregen 4 kinderen, te weten 3 zonen en 1 dochter. Als we nu een familiebijeenkomst zouden kunnen houden, zouden we er met z’n vierendertigen zijn. Een rijk bezit! Het ga jullie goed.

73 van Wout Koolstra (PAoPHK)